Energiek en prikkelend; terugblik op het symposium

Door Adelijn van Huis

Het jaarlijkse VTS-symposium op 3 juni jl. was een energieke en gevulde middag met een afwisselend programma, aansprekende sprekers en tijd voor intervisie. Joan Windzak, oprichter van de kinderboekwinkel EduCulture, sprak over de manier waarop zij aankijkt tegen inclusieve kinderboeken. Ze deelde met ons wat zij een goed kinderboek vindt en tekende daarbij aan dat ze spreekt vanuit haar eigen kennis en ervaring, en niet ‘de waarheid’ verkondigt. Paola de Bruijn lichtte toe in welke context zij werkt en onderzoek doet. Ze nam de aanwezigen mee in haar werkwijze met de XTRA vragen. Aan verschillende tafels is gesproken over het werk, over eenieder en over de vragen. Het prikkelde om te zien hoe Paola VTS inzet en aanvult om haar studenten toe te rusten voor de uitdagingen waar zij als sociaal werker voor zullen staan. Haar verhaal en werkwijze opende luikjes in het hoofd.

Paola de Bruijn over XTRA vragen
In aansluiting op VTS ontwikkelde Paola voor haar studenten XTRA vragen die kijkers uitnodigen om een expliciete link te leggen tussen het kunstwerk en hun eigen leven. Een deel van de vragen boort een existentiële laag aan, en verleidt kijkers na te denken over wie ze zijn. Een andere deel stimuleert reflectie op de rol die kunst in het leven zou kunnen spelen. Wat vermag kunst? Op welke manier draagt het bij aan de zin van het leven? Paola’s studenten gaan met behulp van VTS-vragen in gesprek met ouderen en ik kan me goed voorstellen dat de XTRA vragen daarbij ook behulpzaam zijn. Aan de ene kant omdat ze je laten ervaren hoe je met kunst bij jezelf stil kunt staan, bijvoorbeeld door de vraag ‘Waar in dit beeld zou het over jou kunnen gaan?’ Deze vraag stuurt je van kijken, naar introspectie. Als je dit zelf ervaren hebt kan je het ook makkelijker toepassen in contact met anderen.
De vragen die reflectie oproepen over de rol en het potentieel van kunst, stemmen op een metaniveau tot nadenken. Ze bereiden studenten op een andere manier voor op het gebruiken van kunst in hun werk. ‘Hoe kan kunst je tot steun zijn?’, is een voorbeeld van zo’n vraag.

Bij het ontwikkelen van de vragen, heeft Paola zich laten inspireren door het werk van cognitief psycholoog Abigail Housen, en dan met name door de theorie van esthetische ontwikkeling. Housen is naast Yenawine, grondlegger van VTS. Als onderzoeker nam ze duizenden interviews af om data te verzamelen over de wijze waarop mensen kijken naar en denken over kunstwerken. Door de opnames van de interviews te analyseren en te ordenen, begon ze patronen te zien. Ze kon onderscheid maken tussen mensen met weinig ervaring in kijken naar kunst – beginnende kijkers - en mensen met veel ervaring, en fasen daar tussen. Iedereen kijkt, en denkt na over wat ie ziet, ongeacht de ervaring met kunst. De manier waarop mensen al kijkend denken, verschilt kwalitatief van beginnende tot zeer ervaren kijker. Je zou kunnen zeggen dat mensen zich in hun denken anders gaan gedragen, naarmate ze meer kunst gezien hebben.

Wat beoog je?
Maar een natuurlijke ontwikkeling kost tijd, kijktijd, of ‘eyes on canvas’ zoals Housen het noemt. Als je veel kunst bekijkt en er mee bezig bent, ontstaat er vanzelf een andere manier van denken over kunst. Existentiële vragen en filosofische bespiegelingen raken ingebed in het kijkproces als mensen in fase 4 of 5 terecht komen, zo blijkt uit het onderzoek van Housen. Om daar op ‘natuurlijke wijze’ te komen, en dit het gedrag is dat kunst in je oproept, vraagt ontwikkelingstijd.
Voor haar studenten en de mensen met wie ze in contact komen is een gesprek op een diepere laag van belang. Het gaat Paola er dus niet (alleen) om het vertrouwen in het kijken naar kunst te bevorderen, met de daarbij komende vaardigheden. Zij beoogt kunst in te zetten om bepaalde onderwerpen aan te snijden en in gesprek uit te diepen. Met het oog op haar studenten en hun toekomstige werkpraktijk heeft Paola daarom vragen toegevoegd aan het open en onderzoekende proces dat VTS in gang zet. De beschrijvingen die Housen maakte van de verschillende fasen van ontwikkeling waren daarbij referentiepunt.

Intervisie: lustig meedenken
Veel mensen waren enthousiast en verrast door de intervisie – zo gaven ze ons terug. In elke groep - losjes per werkveld ingedeeld - werd gesproken over één casus. De ingebrachte praktijksituaties waren verschillend: van ‘deelnemers (professionals) die willen weten ‘hoe het zit’ en geen voldoening ervaren’ tot ‘bij één klas werkt VTS niet, terwijl het bij al mijn andere klassen wél werkt’.
Na een uitleg over de casus door de inbrenger, konden de anderen vragen stellen ter verheldering. Vervolgens gingen de ‘bevragers’ met elkaar in gesprek om de situatie te analyseren. De eigenaar van het probleem luisterde. Daarna kreeg zij/ hij van iedereen een advies. En was het laatste woord aan de inbrenger van de casus, wat was waardevol, wat nam zij/ hij mee?

Casus aan de tafel primair onderwijs

Bij het eerste voorbeeld, de groep die geen voldoening ervoer, en informatie wilde over het werk, nam de inbrenger mee dat ze minder belang wilde hechten aan de reactie van de deelnemers na afloop van het VTS gesprek, je weet immers niet wat de ervaring op de langere termijn brengt. Ook was de waarde van een goede intro opnieuw tot haar doorgedrongen, evenals het vasthouden aan de rol van gespreksleider, open en zonder oordeel – ook naar eventueel ongemak. De docent waarvan de klas niet meedeed, kreeg uiteenlopende tips. Om het veiliger te maken zou hij emoticon plaatjes kunnen uitdelen, om het voor leerlingen laagdrempeliger te maken zich uit te drukken. Het stellen van de vraag ‘Wat zie je?’ zou de drempel kunnen verlagen, of het laten zien van een voorbeeldfilmpje. Maar ook het delen van zijn eigen onmacht met de groep leerlingen.

Aan alle tafels kwam een levendig en onderzoekend gesprek op gang en werd er lustig meegedacht.

Joan Windzak over goede kinderboeken
Het allerbelangrijkste is volgens Joan de persoonlijke klik die je met een boek moet hebben. Daarmee staat of valt de liefde voor een boek. En dat is uiterst persoonlijk. Daarna benoemde ze verschillende meer ‘objectieve’ criteria aan de hand waarvan je een boek zou kunnen doorlichten. Als lid van de zilveren griffel jury ziet ze verschillen tussen zichzelf en andere beoordelaars. Sommigen letten op continuïteit en logica, of stijl bijvoorbeeld. Voor Joan is het van wezenlijk belang of een kind zich kan herkennen in een boek. Daarom heeft zij aandacht voor stereotypering, en ook voor wat er niet in het boek aan de orde komt.

Ze maak een verdeling in drie categorieën waarin de mogelijkheid tot herkenning voor bepaalde groepen kinderen in haar optiek regelmatig ontbreekt: gezinssamenstelling, culturele achtergrond en leefomstandigheden. Boeken waarin kinderen in een appartement wonen komen weinig voor! Maar bijvoorbeeld ook over kinderen die opgroeien bij ouders met hetzelfde geslacht, of andere culturen dan de wit-Nederlandse zijn dun gezaaid. En als ze er al zijn, dan spelen zij een vaak bijrol.  Terwijl Joan zou willen dat alle kinderen rolmodellen en hoofdpersonen in boeken tegenkomen die op henzelf lijken. Kinderen hebben ‘ramen, spiegels en glazen schuifdeuren’ nodig.

Stereotypering
Joan stond stil bij stereotypering, en onderstreepte het belang van meerdere ‘verhalen’ over groepen mensen. Ter illustratie liet zij voorbeelden zien van boeken die volgens haar goed gelukt waren, maar ook van boeken die wat haar betreft de plank missloegen. Ze noemde een boek waarin een samengesteld gezin voorkomt. De ene vader is wit en heeft een goedbetaalde kantoorbaan, de andere (zwarte) vader is rapper. Als zijn dochter tijdens het pappa-weekend bij hem komt, is hij de afspraak vergeten en niet thuis omdat hij moet optreden. Deze combinatie noemde Joan stereotype.

Het beeld van een zwarte man – rapper en afwezige vader – is ook voor mij heel herkenbaar, je voelt het op je klompen aan – iets dat veel mensen in de zaal beaamden. Het beroep chirurg, rechter of minister zou veel opvallender en ongewoner zijn. En ook het vergeten van je kind past in het vakje ‘zwarte man’: ‘ze’ zorgen niet op een regelmatige manier voor hun kinderen. Misschien houden ‘ze’ wel van hun kinderen, maar je kunt niet op ‘ze’ rekenen.

Iemand in de zaal vond het “politiek correct gedoe! Het is toch niet erg als een zwarte man in een kinderboek rapper van beroep is?! Is toch een mooi beroep?!” Joan beaamde dit, en voegde eraan toe dat de combinatie van rapper met de bepaalde vaderrol, een reeds bestaand eenzijdig beeld van zwarte mannen, als professional en als vader, verstrekt. Daarmee draagt de keuze van de schrijver (want ja, alles in een boek is een keuze) bij aan een versmald idee over de beroepen die zwarte mannen kunnen hebben, en hoe ze hun vaderschap inrichten. Ze stelde dat je er niet onderuit komt, het gebruiken van sterotypen. We kunnen niet zonder generalisaties. Daarbij verwees zij naar ‘The danger of a single story’ van de schrijfster Chiminanda Ngozi Adichie. Een prachtige en inzichtgevende TED talk, die we ook in onze gevorderden training als ‘kijk-stof’ aanraden. Bekijk hem (opnieuw ;-)!

Vorige
Vorige

Uit de literatuur over VTS – Reproductie of origineel?

Volgende
Volgende

Empathie en zelfvertrouwen door VTS