Meidendingen en de geschiedenis van Amerika

Door Adelijn van Huis

Een tijdje geleden voerde ik een VTS gesprek tijdens een Basistraining. Gedurende de reflectie na afloop merkte een deelnemer op dat zij heel andere gedachten had gehad over het kunstwerk, maar dat ze die niet had durven delen. Naar haar oordeel waren ze ‘te meisjesachtig’ in een gesprek waar vooral nagedacht werd over de Amerikaanse geschiedenis. In één adem vroeg ze zich af hoe dat in haar rondleidingen met kinderen zou werken. Hoe kon ze voorkomen dat bepaalde kinderen zich buitengesloten zouden voelen? Bijvoorbeeld als het gesprek een heel andere kant op ging dan waar zij mee bezig waren?

De cursist vertelde dat haar aandacht getrokken werd door de vrouw in het midden van de afbeelding, naar haar kledingstijl, de vormgeving van het interieur, de meubels, dat ze zich afvroeg hoe de vrouw zich voelde, welke sfeer er binnen hing. ‘Meidendingen’ zo typeerde ze het. Naast alle verwijzingen naar de geschiedenis van Amerika, waar zij zelf weinig vanaf wist, voelde dat wat haar bezig hield als niet de moeite waard om te delen. Deze inschatting bleek achteraf, voor de groep, niet te kloppen. De mensen die gesproken hadden over de Amerikaanse geschiedenis, presidenten en jaartallen, vonden het jammer dat ze haar perspectief niet had ingebracht. Zo hadden ze er zelf namelijk niet naar gekeken. Ook ik merkte dat het kijken naar sfeer, interieur en gevoel, me verder had kunnen brengen.

Ik trok het me aan, dat ze haar mond hield terwijl ze toch actief betrokken was, en misschien ook wel wat wilde zeggen. Het riep een gevoel op van spijt en tekortschieten. Ik vind het erg als iemand de ruimte niet voelt om zich uit te spreken, en in zekere zin aan zelfcensuur doet. Ook vind ik het superjammer voor het gesprek, en dus voor iedereen, omdat elke nieuwe invalshoek een verrijking is, zeker als het echt andere laag aanboort. Daarnaast raakte de reden voor haar terughoudendheid me. Ik vind namelijk helemaal niet dat kennis belangrijker is dan gevoel.

Vele redenen om niet te spreken

Wat zou je kunnen doen om ervoor te zorgen dat deelnemers aan een gesprek wél naar voren stappen en zeggen wat er in ze omgaat? Tijdens het nagesprek stonden we stil bij deze vraag. Een suggestie die trainer Anita Gosschalk Liemburg deed, was om expliciet te benoemen dat meerdere mensen opmerkingen hadden gemaakt over de Amerikaanse geschiedenis, en dan vervolgens met nadruk en specifieke intonatie te vragen, ‘Wat kunnen we nog méér ontdekken?’ Daarmee geef je nadrukkelijk het signaal af dat er nog vele andere zienswijzen mogelijk zijn.

Daarover nadenkend drong tot me door dat het wel vereist dat je een bewustzijn hebt van het hele gesprek en dat je oog hebt voor de specifieke koers die - een deel van - de groep vaart. Daar bovenop komt, dat je je moet realiseren dat dit tot uitsluiting kan leiden, omdat sommige mensen hun gedachten misschien als niet to-the point beoordelen. Zij doen als het ware aan interne voorselectie om te bepalen welke informatie wel en niet de moeite waard is om in te brengen.

Daar is op zich niets mis mee. We doen dat denk ik allemaal, meer of minder bewust. Sommige observaties of ingevingen hoeven niet zo nodig gedeeld te worden, omdat ze misschien te persoonlijk zijn, te intiem, te voor de hand liggend, omdat je het niet zeker weet, omdat het al gezegd is door iemand anders. Er zijn vele redenen om niet te spreken. Sociaal gemotiveerde redenen, omdat je in een groep niet op een bepaalde manier gezien wilt worden. Je maakt een inschatting over de manier waarop je tevoorschijn wilt komen in de ogen van anderen. Maar het is je eigen beeld van hoe anderen je zullen waarderen. In het voorbeeld dat ik hierboven aanhaalde, klopte deze innerlijke beoordeling niet met de reacties van de anderen aanwezigen.

De impuls om het tentoonspreiden van kennis te plaatsen boven geleefde ervaring, herken ik wel – hoezeer ik het er ook niet mee eens ben. Kennis van de geschiedenis is feitelijk, dat zegt iets over de geleerdheid van de spreker. Een empathische verhouding tot een afgebeelde persoon, gewaarwordingen over sfeer, interesse in kleding en stijl, hebben – zo ervaar ik - maatschappelijk gezien minder status. We beoordelen dus zowel de aard van de informatie, als waar het op gebaseerd is (geschreven bron naast gevoelswaarneming) verschillend.

Onbewuste keuzes

Het herinnert mij aan een andere bijeenkomst. De groep bestond toen uit professionals, afkomstig uit verschillende werkvelden, samengebracht in een leergang voor persoonlijke ontwikkeling. Het kunstwerk dat ik liet zien, verbeeldt een huiselijke setting waarin mensen dansen. De muren zijn opgebouwd uit foto’s en dat doet iets met de ervaring van de ruimte. Centraal staat een koppel. De man is wit en de vrouw is zwart. Alle andere mensen in de ruimte hebben dezelfde huidskleur als de vrouw. In mijn ogen bleef het gesprek oppervlakkig en gefragmenteerd.

Tijdens de reflectie achteraf vertelde een deelnemer dat het werk haar enorm deed denken aan haar pleegzoon, de sfeer, de omgangsvormen, de cultuur. Een ander sprak met enthousiasme over zijn tijd in Zuid-Korea waar ’s middags dansfeestjes gehouden werden en de vloeren met kranten bedekt om ze te beschermen. Tijdens het VTS-gesprek hadden beide niets over deze zeer specifieke en persoonlijke ervaringen gezegd, maar het had wel vooraan in hun beleving gezeten.

De vrouw koppelde dit aan zelfbegrenzing, sociaal wenselijk gedrag. Wat vertel je wel? En wat vertel je niet? In welke omgeving ben je, en welke ‘regels’ denk je dat daar gelden? En volg je die (ingebeelde) regels? Zij had onbewust besloten deze - voor haar zo vitale - associatie niet uit te spreken. Ze had een beeld van zichzelf als vrijgevochten en autonoom. Dat ze bepaalde informatie die voor haar zo wezenlijk was, zonder nadenken, niet gedeeld had, schokte haar.

We hebben allemaal overtuigingen over wat waardevol is om te delen is op een bepaald moment en wat niet. Vaak blijven die overtuigingen impliciet en onbewust. We handelen ernaar en merken het niet. Dat wat ‘meidengedoe’ is kun je beter binnenhouden. En al te persoonlijke herinneringen, dat hoort niet bij kunst, toch? En je familie, die hou je buiten beschouwing als je in een leergang zit… Of toch niet? Kloppen die scheidingen wel? Waarom zouden we onze familiebanden niet meenemen in het kijken? En ons laten voeden door alle ervaringen die we in het leven hebben opgedaan? Het doet allemaal mee, in ons. Waarom zou je het voor jezelf houden? Het maakt de gedeelde ervaring rijker als mensen meer van zichzelf te laten zien. Daar ben ik van overtuigd. En niet alleen als het gaat over kijken naar kunst.

De museumdocent die zich haar terughoudendheid om te spreken naar voren bracht, deed dit omdat ze de noodzaak voelt om tijdens haar eigen rondleidingen anderen ruimte te geven. Ze wil dat deelnemers zich vrij voelen om zichzelf te zijn, anders te zijn, en zo mee te doen. En haar terechte vraag was dus ook; kan ik dat wat mij overkwam, in een rondleiding voorkomen? Haar ervaring stelde ook mij die vraag opnieuw. Wat kan ik doen?  

Ongeacht de bijeenkomst, en wat we gaan doen, probeer ik de ruimte open te houden voor iedereen. Door heel goed te kijken naar mensen individueel, naar de groep als geheel, al mijn voelsprieten staan aan. Voorafgaand aan een VTS-gesprek houd ik altijd een korte inleiding, waarbij ik benoem dat alle inbreng welkom is, dat het gaat om wat ieder beleeft, en dat ik hen uitnodig om dat te delen. Dat er geen verkeerde antwoorden zijn, dat het een proces is van samen betekenis geven, onderzoeken en ontdekken wat er aan de gang is in een kunstwerk. Dat het gaat om wat er in het werk gebeurt, en evenzeer om wat van binnen beweegt. En toch, in de loop van het gesprek verliest die uitnodiging aan kracht. Ik heb de openheid in mijn introductie uitdrukkelijk benoemd, maar de heersende overtuigingen en sociale orde nemen het over.

Blinde vlek

Eerder beschreef ik de suggestie van mijn collega Anita om de 3e vraag met nadruk te stellen en zo de openheid van het gesprek te waarborgen. Dat idee is niet nieuw voor mij, maar ik heb het op dat moment wél gehoord als nieuw. Later wees Ellie van den Bomen, een andere collega, mij erop dat het ontzag voor kennis dat de cursist parten speelde, mij misschien wel vreemd is. En dat klopt. In een gesprek over een kunstwerk voel ik me bijna nooit onzeker over mijn reacties, hoe onsamenhangend of particulier ook.

Daarbij raak ik niet snel onder de indruk van de kennis die wordt ingebracht aangaande het kunstwerk, de geschiedenis van een land of wat dan ook. Maar als gespreksleider zou ik het wél willen opmerken, dat het herhaaldelijk puzzelen over de geschiedenis van Amerika sommige kijkers misschien wel ontmoedigt om iets heel anders te zeggen. Op dat moment, in die gang met Ellie, drong tot me door dat het ‘niet onder de indruk zijn’ een blinde vlek is. En, zo zie ik nu, was ook ik blijkbaar geïnteresseerd in de relatie tussen de afbeelding en de geschiedenis van Amerika. Dus daar ga je, twee keer.

Vorige
Vorige

VTS als gereedschap voor mentoren

Volgende
Volgende

Over promotieonderzoek bij Tilburg University