VTS in een museum zonder kunst?

Door Dominique Vissenberg

Als museumeducator werk ik in De Bastei, het museum voor natuur- en cultuurhistorie aan de Waal in Nijmegen. Het museum bestaat deels uit de oorspronkelijke bastei, de voormalige verdedigingstoren uit de 16e eeuw, en deels uit nieuwbouw. We hebben de grootste natuurhistorische collectie van Gelderland en één schilderij. Ons grootste object is het gebouw waarin het museum is gevestigd; de bastei. Onze exposities vertellen over het leven op deze plek, in, om en met de rivier de Waal door de eeuwen heen, met geprojecteerde animaties op de oude muren. Op basis van de collectie en het gebouw ontwikkel en geef ik museumlessen aan leerlingen en studenten van allerlei scholen.

Die lessen gaan over de lokale geschiedenis en het verband tussen klimaat, landschapsvorming en flora en fauna. In onze lessen staan 21e -eeuwse vaardigheden steeds vaker centraal. Ook al hebben we geen kunst, ik wilde onderzoeken of en zo ja, hoe we VTS zouden kunnen inzetten om die vaardigheden te stimuleren, denk aan samenwerken, luisteren naar elkaar of onderbouwen wat je zegt.

Van werkvorm naar gesprek

In het begin was VTS voor mij vooral één van de werkvormen die ik inzette tijdens mijn introductie van een thema, zoals bij de les over ons gebouw. Bij de inleiding van het museumbezoek vertel ik de leerlingen over de periode voorafgaand aan de 80-jarige oorlog in Nijmegen. Om de reden waarom een bastei werd ontwikkeld toe te lichten, gebruik ik een projectie van een schilderij van Jan van Goyen, Gezicht op Nijmegen. Dit is het eerste schilderij waarop de bastei afgebeeld staat. In combinatie met een hedendaagse foto vanaf hetzelfde punt en een houtgravure over de belegering van de stad Nijmegen door Prins Maurits uit 1591, ontdekken leerlingen dan zelf de reden voor de komst van deze verdedigingstoren: de ontwikkelingen in de bruggenbouw. Verderop in de rondleiding laat ik leerlingen zelf samen een verhaal ontdekken met behulp van de VTS-vragen

We staan stil bij een stuk buitenmuur van de oorspronkelijke bastei. Deze muur is in het ontwerp van het museum opgenomen als de muur van ons leslokaal, waarboven het eerdergenoemd schilderij geprojecteerd staat. Ik vind het elke keer weer spannend als ik vraag: wat gebeurt hier? Dan zie ik die groep (pre-) pubers naar die oude verweerde muur met schietgaten staren en kan ik me goed voorstellen dat ze dat een stomme vraag vinden. Maar toch elke keer komt er weer een gesprek op gang.

Iemand begint met: “het is een oude/vieze/kapotte muur.” Waar ik op inhaak met: ‘wat zie je dat je dat zegt?” En dan raakt langzaam de een na de andere leerling betrokken. Vooral het besef dat er geen fout antwoord is, helpt dat er steeds meer reacties komen, aanvullend op de vorige. ‘Ik zie dat hij vooral bij bepaalde stukken kapot is’, ‘ik zie dat de muur vooral onderin kapot is’, ‘als ik naar dat schilderij hierboven kijk, zie ik dat deze muur dus de buitenmuur is geweest, en dan zal dat kapotte onderin misschien door het water komen’, ‘En door ijs in de winter!’, ‘O 500 jaar geleden zouden we op deze plek dus eigenlijk in het water staan? Wow!’

Het gesprek ontvouwt zich. Door eerst de beschadigingen steeds preciezer op te merken, merkt er altijd wel een leerling op dat er verschillende type stenen gebruikt zijn. Dat er “gekke gaatjes” rond het gat zitten: ‘zouden dat geweerschoten zijn geweest?’  Een ander vult aan, ‘nee dan hebben ze wel heel netjes precies langs het gat geschoten, volgens mij hebben daar tralies gezeten’. ‘O en daaronder zit ook een kapot stuk muur.’ ’Nou’, zegt dan een ander, ‘dat is wel heel rond, volgens mij is dat een gemaakt raampje. Of een schietgat!’ Zo komt het verhaal van de buitenmuur tot leven, met de inslagen, het gebruik van harde natuursteen als bescherming tegen die inslagen en verwering, afgewisseld met de veel goedkopere bakstenen en de dikke zachte mergelblokken voor de opvulling en versteviging. Zonder dat het saai wordt of er tekenen van verveling zijn kunnen we een tijdlang naar dat muurtje kijken en ons inleven wat zich hier kan hebben afgespeeld. Deze mate van interesse zal ik nooit krijgen als ik ze die toepassingen van bouwmaterialen vertel. En dit stimuleert om steeds vaker VTS toe te passen. Omdat leerlingen met behulp van deze 3 eenvoudige vragen zelf de link leggen tussen wat ze nu zien met wat ik in de inleiding heb verteld. 

Op zich is dit al een manier van lesgeven waar ik blij mee ben. Ik geloof oprecht dat de leerlingen meer betrokken zijn en wellicht zelfs meer onthouden van hun bezoek door deze vorm. Een terechte vraag die ik hierop heb gekregen, en die misschien ook in jouw hoofd is opgekomen, is: in hoeverre voelen leerlingen zich werkelijk vrij om te spreken tijdens het VTS-gesprek? Want al benoem ik in de inleiding slechts contouren van de tijd en omstandigheden waarin we dit gebouw plaatsen, ik geef daarbij toch behoorlijk sturende voorkennis.

Verhalen maken en onderzoeken 

De kans om een museumles helemaal met VTS vorm te geven, is dit jaar gekomen in de vorm van een serie groepsbezoeken in het kader van burgerschapslessen. Waar ik op aansla rondom het thema burgerschap, is aandacht hebben voor actief mee (kunnen) doen, samenwerken, je mening durven geven en kunnen onderbouwen. Beseffen dat iedereen van alles een verhaal maakt waarbij ieders beleving – ondanks eenzelfde ervaring – dus kan en mag afwijken. En dat is precies wat je met VTS traint. In deze museumles willen we duidelijk maken dat een museum verhalen onderzoekt en vertelt rondom objecten met culturele waarde. Hoe werkt dat - als je de betekenis van iets wilt uitzoeken zonder dat je het antwoord kunt opzoeken op internet?! 

Na een eerste VTS-oefening met een heel toegankelijk schilderij, neem ik de leerlingen mee langs vijf plekken in het museum. We bezoeken achtereenvolgens een schilderij, een stuk muur, een maquette, een rondgang en de 'schil' van het museum, een voor mij magisch plekje in De Bastei waar het oude het nieuwe ontmoet. Het werd duidelijk dat de leerlingen zowel de oefening lastig vonden als om iets te zeggen. Er kwam geen enkele reactie. Bij de volgende plek kwam er mondjesmaat iets los. Van observaties, naar een voorzichtige associatie, naar een fantasie over wat er gebeurd zou kunnen zijn, waarbij ze uiteindelijk ook reageerden op elkaars observaties. En ja, er waren ook associaties die niets met het ‘echte’ historische verhaal te maken hebben en meer duidelijk maakten over hun interesses, maar dat was helemaal oké.

Daarna heb ik de groep gevraagd om in een tekening, in een aantal steekwoorden of een samenvatting hun gedachten vast te leggen over het gebouw en wat het zou kunnen zijn geweest. Iedereen kwam aan het woord en ze vulden elkaars ideeën aan en zo ontstond er een verhaal. Een verhaal dat heel erg dicht bij ‘het’ verhaal uitkwam, maar dat wat mij betreft ook een heel andere strekking had mogen hebben. Het was een moeizaam proces, maar het was er uiteindelijk – volgens mij – wel een ervaring waarbij ze hebben ondervonden wat aandachtig kijken kan opleveren aan informatie en hoe je dat samen kan doen.

Na afloop zei een docent dat ik het vooral niet persoonlijk aan moest trekken dat het zo moeizaam ging in het begin, en dat ze verrast was dat de leerlingen toch wat loskwamen en zoveel hadden ontdekt. Ja – ik trek me dit aan, maar niet op de manier waarop de docent doelde. Want omdat je het gewoon echt niet fout kan doen, heeft dit niets te maken met ‘niet kunnen’. Het raakt me als jongeren iets niet durven uit angst om af te gaan of om op te vallen, of omdat ze niet gewend zijn dat hen gevraagd wordt om te associëren en fantaseren. Dat ze niet nieuwsgierig durven of willen zijn. En dat zegt mij vooral dat wat VTS biedt zo ongelooflijk belangrijk is om vaak te oefenen. Op school. En in ons museum.

Volgende
Volgende

VTS Nederland bestaat volgend jaar 10 jaar!